Kort historisch overzicht
Op initiatief van Tom Hageman, BBK, werd in 1978 de stichting Woon- en Werkruimte
voor Kunstenaars (WWK) te Groningen opgericht. Groningen was toen een van de
weinige grote steden in Nederland waar een dergelijke voorziening ontbrak.
Het stichtingsbestuur van de stichting WWK was als volgt samengesteld:
2 leden op voordracht van de gemeente Groningen
2 leden op voordracht van het kunstvakonderwijs
3 leden op voordracht van de kunstvakorganisaties
2 leden op uitnodiging door het bestuur op grond van specifieke deskundigheid. (In het
stichtingsbestuur zaten ook architecten en bouwkundigen).
In het decennium na de oprichting nam de stichting WWK de volgende panden als
ateliervoorziening in beheer:
Kostersgang 6 (eigendom stichting WWK); Pelsterstraat 37, Oude Boteringestraat 63,
Haddingestraat 26, Hofstraat 21/St.Walburgstraat, Violenstraat 4-6 (eigendom
gemeente Groningen), Nieuwe Boteringestraat 12 (eigendom Rijksgebouwendienst).
Inzake het gemeentelijk eigendom gold de volgende overeenkomst: de stichting WWK
kreeg de panden om niet in beheer, echter wel met de volledige onderhoudsplicht,
inclusief al het achterstallig onderhoud dat bij de overdracht aanwezig was.
Het laatste werd voor de 5 gemeentelijke panden – inclusief noodzakelijke
verbouwingen en aanpassingen – becijferd tussen de vijf en zes miljoen gulden. Tot
1986 werd het grootste deel van die achterstand door de stichting (dus zonder hulp van
buitenaf) weggewerkt.
De stichting bood in die tijd onderdak aan 65 huurders (64 kunstenaars + Academie
Minerva). Er was een wachtlijst van 175 gegadigden.
Een groot deel van de huurders maakte toentertijd gebruik van de Beeldende
Kunstenaars Regeling (BKR) die mede in een vergoeding van atelierkosten voorzag.
Bij beëindiging van die regeling in 1986 stond het bestuur voor de keuze: leegstand of
huurverlaging. De stichting koos voor het laatste, huren werden met 1/3e verlaagd.
In de praktijk bleek dat de nieuwe huuropbrengsten voldoende waren voor het reguliere
onderhoud, conform de daartoe opgestelde meerjarige onderhoudsplannen, maar
ontoereikend om het restant aan achterstallig onderhoud weg te werken (becijferd op ca
1,6 miljoen gulden).
Hierover werd in 1991 overlegd met wethouder Y. Gietema, die toentertijd zowel
Cultuur als Ruimtelijke Ordening in de portefeuille had.
Gietema stelde dat de gemeente de kosten van het achterstallig onderhoud wel voor zijn
rekening wilde nemen, mits het toekomstig onderhoud zou worden verricht door
woningcorporaties.
Er werd een tweedeling van taken overeen gekomen : het beheer, d.w.z. eigendom en
bijbehorende onderhoudsplicht, werd overgedragen aan de woningcorporaties
die daar volgens toenmalige afspraken qua ligging voor in aanmerking kwamen. Te weten
Volkshuisvesting , SSH (beide later opgegaan in Lefier), Patrimonium en Huismeesters.
Verhuurbeleid, d.w.z. het onderhouden van wachtlijsten en op grond daarvan toewijzen
van ruimten, bleef bij de WWK. Omdat voor de WWK beheer en verhuur samenhingen
werd voor de uitvoering hiertoe de Huurders Vereniging Kunstenaars opgericht (HVK).
In nauwe samenspraak tussen gemeente en WWK werd een overeenkomst opgesteld
tussen partijen, met als strekking dat de gemeente en de stichting WWK hun
eigendommen om niet overdroegen aan de woningcorporaties, met de geoormerkte
bestemming als “ateliervoorziening”.
Waarbij de gemeente bovendien de kosten van al het resterend achterstallig onderhoud
aan die corporaties vergoedde à ca 1,6 miljoen gulden.
Het fysiek beheer, dus onderhoud en inning van de huur, was voortaan de
verantwoordelijkheid van de woningcorporaties. De hoogte van de huren was
vastgesteld op het niveau bij overdracht. De huuropbrengst was bedoeld en ook
toereikend om de kosten van het reguliere onderhoud te dekken.
De toewijzing van beschikbare ruimten aan kunstenaars en eventuele nieuwe
initiatieven (bijvoorbeeld met betrekking tot uitbreiding van het atelierbestand) werd
de verantwoordelijkheid van de HVK.
Overdracht vond plaats per 1-1-1993. De overeenkomst geldt voor onbepaalde tijd.
Uitzonderingen bij deze regeling waren het voormalige schoolgebouw Violenstraat 4-6 ,
waarvan de bouwkundige staat dusdanig slecht was dat herstel een meervoud van de
marktwaarde zou inhouden. En ook het voormalige Jongensinternaat Nieuwe
Boteringestraat, eigendom van de Rijksgebouwendienst. Dit gebouw moest
plaatsmaken voor de nieuwe rechtbank.
De Rijksgebouwendienst bood ter compensatie een schoolgebouw in de Nieuwe Kijk in’t
Jatstraat aan, waar ook de huurders van de Violenstraat werden ondergebracht. Het
beheer viel onder Huismeesters, het gebruik van dit pand is overigens enkele jaren
geleden beëindigd, wat kon omdat de Rijksgebouwendienst geen partij was in het
overeenkomst.
Ter zake van de positie van kunstenaars betekende deze overeenkomst een eenmalige
miljoeneninvestering van de gemeente Groningen in het atelierbeleid als culturele
voorziening, te weten de waarde van vier - kapitale – panden vermeerderd met de
bijdrage aan kosten van herstel van achterstallig onderhoud.
Het pakhuis Kostersgang 6, en de voormalige schoolgebouwen Pelsterstaat 37
(Rijksmonument) en Haddingestraat 26 werden overgedragen aan de stichting
Patrimonium. Het eerste in eigendom de beide andere in erfpacht.
Het voormalige schoolgebouw Hofstraat 21 aan de stichting Volkshuisvesting en het
voormalige belastingkantoor Oude Boteringestraat 63 (Rijksmonument) aan de
Stichting Studenten Huisvesting, beide in erfpacht (de twee laatsten zijn inmiddels
gefuseerd tot de stichting Lefier).
Het beheer werd conform de overeenkomst gedeeld: het onderhoud viel onder de
corporaties, het verhuurbeleid onder de HVK.
Tot dusver heeft de stichting Lefier blijk gegeven van goed huisvaderschap.
Op Patrimonium bestaat bij de huurders kritiek. Deze zou de onderhoudsplicht
verwaarlozen.
Naast deze reguliere ateliervoorziening, opgebouwd door de stichting WWK, is in de
afgelopen decennia alleen ‘ Het Paleis’ en in een samenwerking van Art Indeed met de
HVK (onder de naam HaViK) antikraak-accommodatie ter beschikking gekomen.
Als structurele voorziening voor de kunstenaars (in het landelijk beleid de ‘IJzeren
voorraad’ genaamd) is het bovengenoemd bestand (in beheer bij Lefier en
Patrimonium) dan ook het reële uitgangspunt.
De gemeente Groningen heeft in het verleden (beleidsmatig en financieel) zwaar
geïnvesteerd in het atelierbeleid. En heeft daarbij de woningcorporaties betrokken - die
toen uitgangspunten en beleid hebben omarmd. Niet andersom.
Er is op dit moment ook geen enkel argument om dit gemeentelijk beleid alsnog te
wijzigen of om te draaien. De situatie is sinds de jaren 1980 in principe ongewijzigd als
het gaat om werk, inkomen en positie van kunstenaars op de huurmarkt. Dus is er geen
aanleiding om opnieuw naar het convenant te kijken (tenzij het zou gaan om een
significante verbetering van de positie van de kunstenaars).
Dat atelierbeleid landelijk niet tot de core-business van de woningcorporaties wordt
gerekend is in dit geval een non-argument, in andere steden is dat beleid nog steeds
ondergebracht bij organisaties als voorheen de stichting WWK. En daar is men juist van
mening dat het in Groningen beter is geregeld dan elders in het land.
Zaak om dat zo te
houden.
En hoe dan ook zijn partijen gehouden aan de gesloten overeenkomst.
Namens de Beroepsvereniging van Beeldende Kunstenaars BBK
Tom S. Hageman
Namens de Beroeps Organisatie Kunstenaars BOK
Annemiek Vos
Namens de Kunstenbond
Wilma Vissers
Namens de HVK
Het bestuur